OmsHeerenHuis.nl

Preken van ds. D.Ch. Overduin

Oude Testament

Overzicht Overzicht Zoek Zoek Boven Boven
Download details
Jesaja 49: 21b - Ziet, ik was alleen overgelaten, waar waren deze?  Adoptiedoop - 1981 Jesaja 49: 21b - Ziet, ik was alleen overgelaten, waar waren deze? Adoptiedoop - 1981
Datum 15-3-1981 - morgendienst - ds.D.Chr.Overduin.

-------------------

Jesaja 49: 21b. Ziet, ik was alleen overgelaten, waar waren deze?

-------------------

zingen: ps.86:5 - ps. 87: 3,4,13 en 14 - ps.68: 13,14.

-------------------

Heilige Doop aan: Kim Kroon

-------------------

Uitleg over het dopen van een geadopteerd kind.

-------------------

[Bronvermelding: De Waarheidsvriend, 1998] Vraag: Enige tijd geleden werd me een vraag voorgelegd die betrekking heeft op een gecompliceerde situatie. Een echtpaar in de gemeente heeft een kind geadopteerd van ongeveer vijf jaar dat afkomstig is uit een Afrikaans land. De adoptie-ouders hebben niet kunnen achterhalen of het kind gedoopt is. In dat land heerst een burger oorlog waardoor het niet meer mogelijk contact op te nemen met het adoptie-bureau. Nu is aan de kerkenraad gevraagd of het kind in het midden van de gemeente gedoopt mag worden. Hoe heeft de kerkenraad in een dergelijke situatie te handelen? Antwoord: Er spelen in dit concrete voorbeeld eigenlijk twee vragen. Allereerst de vraag naar de doop van geadopteerde kinderen, en in de tweede plaats de vraag hoe we moeten handelen als we niet weten of iemand al gedoopt is. Kan zo iemand (opnieuw?) gedoopt worden? Moet de doop misschien 'onder voorwaarden' worden bediend? Adoptie-kinderen Ik heb in de hervormde documenten over de doop geen rechtstreekse uitspraken over het dopen van geadopteerde kinderen kunnen vinden. Maar er zijn duidelijke aanwijzingen die de opvatting ondersteunen dat in de Nederlandse Hervormde Kerk de doop van adoptie-kinderen wordt aanvaard en gedragen. In 1947 heeft de Generale Synode een rapport over de Kinderdoop aanvaard. Tegenover de visie van Karl Barth die als ontvanger van het sacrament de dopeling 'op zichzelf beschouwd, als individueel mensenkind' benadrukt, wil de synode juist onderstrepen dat de dopeling 'is opgenomen in de verbondsmatige eenheid van de ouders, de doopgetuigen(n), ja van de ganse gemeente, het ene grote gezin des Heren'. Het synoderapport voegt eraan toe dat het woord 'verbondsmatig' vooral niet vereenzelvigd mag worden met biologische, bloedverwante eenheid, al is deze laatste niet weg te denken uit het sacrament van de kinderdoop. 'Verbondsmatig' in onderscheiding van 'geslachtelijk' wil zeggen: dat wij met onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn mag niet naturalistisch worden verstaan. Maar zoals in het Oude Testament de besnijdenis niet uitsluitend gebaseerd is op bloedverwantschap en volksgemeenschap, zo moet in het Nieuwe Testament de betrokkenheid op de lijn der geslachten als een geestelijke zaak worden onderstreept. De doop 'wordt aan alle kinderen uit het grote gezin des Heren bediend, waarmede iedere overwoekering van het geestelijke en persoonlijke Nieuw - Testamentische heil door de collectiviteitsgedachte van natuurlijke gemeenschappen als gezin, familie, stam, wordt voorkomen'. Later wordt nog gesproken van de 'gezinseenheid van het ouderlijk huis als geestelijke gemeenschap' waar kinderen tot zelfstandigheid komen en hun doop voor eigen rekening leren nemen'. Het Pastoraal Advies inzake de Heilige Doop (1960) verbindt daaraan de conclusie: 'Het gaat niet slechts om de kinderen op zichzelf beschouwd, maar om de totaliteit van het huisgezin, waarbinnen zij leven en opgroeien. Voor de kinderdoop is dan beslissend, dat het geloof de aard van het gezinsleven bepaalt'. Op grond daarvan geeft het Pastoraal Advies ruimte dat kinderen gedoopt worden die langdurig in een (christelijk) pleeggezin of kindertehuis verblijven, als ze werkelijk beschouwd kunnen worden tot de gemeenschap van het gezin of van de inrichting blijvend te behoren. Als in het Pastoraal Advies het laten dopen van pleeg kinderen die voor langere tijd in een pleeggezin zijn opgenomen, aanvaardbaar wordt geacht, moet de conclusie zijn dat zeker geadopteerde kinderen die immers wettig tot eigen kinderen zijn aangenomen en dus voorgoed tot het gezin gerekend worden, ten doop gehouden mogen worden. Niet zo vanzelfsprekend In de loop der tijd is over deze vraag overigens nogal verschil van mening is geweest. Er is uitvoerig over gesproken in de synode van Dordrecht 1618/19. Een Nederlandse predikant in Indië had gevraagd of een kind van heidense ouders dat in een christelijk gezin was opgenomen, mocht worden gedoopt. Natuurlijk onder voorwaarde dat de christenen die het kind hebben geadopteerd, beloven voor zijn opvoeding te zorgen. De vraag kwam binnen toen de generale synode juist bijeen was. De zaak had haast, want de schepen lagen alweer klaar om uit te zeilen naar Indië. In de synode waren de meningen verdeeld. De professoren, de Zeeuwen, de Friezen en de afgevaardigden uit Utrecht waren samen met de meeste buitenlandse afgevaardigden vóór dopen. Deze kinderen zijn leden van een christelijk gezin geworden en op de ouders rust de plicht om ook voor het geestelijk heil van hun kinderen te zorgen. Ook Abraham kreeg de opdracht de kinderen van door hem gekochte slaven te dopen (Genesis 17:12v). Maar de Geldersen en de Hollanders waren met enkele anderen tegen het dopen van heiden kinderen. De doop als teken van het verbond komt alleen toe aan de kinderen der gelovigen. Heiden kinderen staan buiten het verbond en zijn onrein. Menselijke adoptie brengt de goddelijke adoptie niet mee. Geadopteerde kinderen moeten eerst in het geloof onderwezen worden, en kunnen daarna - als ze tot geloof gekomen zijn - gedoopt worden. Deze laatste opvatting verkreeg de meerderheid en zo werd aan de kerk in Indië geschreven. Ze hadden het daar eerst moeilijk mee, en voerden aanvankelijk zelf een soort 'kinderzegening' in: de kinderen werden opgedragen! Op verzoek van de ouders werden ze, 'met oplegging der handen, in Gods genadige bewaring opgedragen'. Later heeft men zich bij het besluit van de Dordtse synode neergelegd (zie Rondom het Doopvont, blz. 361-363). Wilhelmus à Brakel stelt in De Redelijke Godsdienst dat door christelijke ouders geadopteerde kinderen niet gedoopt mogen worden 'want de aanneming maakt niet dat ze in het verbond geboren zijn'. Als uitgangspunt voor de doop van kinderen is lange tijd gehanteerd dat moest 'vaststaan, dat het te dopen kind een kind des verbonds is'. Als bijvoorbeeld bekend was dat de ouders of grootouders christen waren, werd de doop bediend. De taak om vast te stellen of een kind inderdaad een kind des verbonds was 'werd gesteld in de discretie van iedere kerk, om hierin te volgen de stichtelijkste voet', zo werd in 1620 in Gouda besloten. Prachtig geformuleerd, maar niet eenvoudig in praktijk te brengen! Wat moet een kerkenraad als van de herkomst van het kind niets bekend is? Standpunt herzien Later hebben de kerken van gereformeerd belijden hun standpunt herzien. De Christelijk Gereformeerde Kerk in Amerika heeft in 1930 besloten 'dat kinderen, geboren uit ongelovige ouders, maar die aangenomen worden door gelovigen, gedoopt mogen worden'. In 1963 werden door de Gereformeerde Kerken in Nederland wettig geadopteerde kinderen op één lijn gesteld met eigen kinderen van ouders, waarmee belemmeringen voor de doop waren weggenomen. In 1965/66 bepaalden de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland: 'Kinderen die door leden van onze kerken wettig geadopteerd zijn, hebben recht op de heilige doop en behoren gedoopt te wezen'. En tenslotte sprak de synode van de Gereformeerde Gemeenten in 1986 uit: 'Indien het betreffende kind uit het buitenland afkomstig is, zal de doop bediend mogen worden indien en zodra het kind krachtens uitspraak van de bevoegde rechter in het land van herkomst ter adoptie in het gezin van de adoptieouders is opgenomen. Indien het betreffende kind uit Nederland afkomstig is, zal de doop bediend mogen worden indien en zodra de bevoegde rechter de adoptie heeft uitgesproken'. Het dopen van geadopteerde kinderen lijkt in de gereformeerde gezindte nu algemeen aanvaard. De vorige keer hebben we gezien dat volgens hervormde opvattingen geadopteerde kinderen gedoopt mogen worden. Opvallend was het verschil in argumentatie in de hervormde documenten, vergeleken met die uit de andere kerken uit de gereformeerde gezindte. Daar lag veel meer de nadruk op het besluit van de rechter waardoor het kind wettelijk deel gaat uitmaken van het adoptie-gezin. Ik kreeg dezer dagen een boekje onder ogen (verschenen omstreeks 1972) van o.a. de vrijgemaakte dr. L. Doekes, waarin zowel een voor- als een tegenstander van het dopen van een geadopteerd kind uitvoerig aan het woord komen. In de hervormde documenten wordt sterker onderstreept dat het kind behoort tot het gezin als geestelijke gemeenschap waar het de christelijke opvoeding ontvangt. Van daaruit wordt ook het laten dopen van pleegkinderen onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Geen zekerheid In deze bijdrage wil ik verder ingaan op de vraag wat men heeft te doen als er geen zekerheid is of het geadopteerde kind al dan niet gedoopt is. Kan men de doop onder voorwaarden bedienen? Het betrof immers een kind afkomstig uit een Afrikaans land, waarvan de adoptie-ouders niet hebben kunnen achterhalen of het kind al gedoopt was. Een kerkenraad staat in een dergelijke situatie voor een lastig probleem. Het spreekt vanzelf dat voor zulke uitzonderlijke situaties geen kerkordelijke regels geschreven worden. In vroeger eeuwen zou men een dergelijke vraag aan de classicale vergadering voorleggen die in dat geval een aanwijzing zou geven. Navraag doen Ik heb geadviseerd om allereerst zo veel mogelijk navraag te doen. Het is bijvoorbeeld mogelijk om contact op te nemen met de raad voor de zending of de G.Z.B. Wellicht beschikt men daar over nadere contacten met het betreffende land die aan informatie kunnen helpen. Als er bij dit onderzoek geen aanwijzingen kunnen worden gevonden dat het kind reeds de doop heeft ontvangen, zou ik er persoonlijk voor pleiten dat de kerkenraad toestemming geeft om aan het kind in het midden van de gemeente de heilige doop te bedienen. Ik zou in dat geval heel openlijk aan de gemeente vertellen dat we niet weten of het kind reeds de doop heeft ontvangen en dat de ouders terecht de wens hebben uitgesproken dat het kind dat aan hun liefde en zorg is toevertrouwd het teken en zegel van Gods genadeverbond zal ontvangen. Zelfs als zou er (zonder dat wij het weten) sprake zijn van een 'opnieuw dopen', dan is er geen sprake van dat daar motieven van 'herdoop' een rol spelen. In dit geval vindt de (mogelijk) tweede doop immers niet plaats op grond van 'verachting' van de (eerste) doop maar uit onwetendheid. Geen herdoop! In de eeuw van de Reformatie heeft de kerk steeds met kracht tegen herdoop gewaarschuwd. Men was veel te bang dat door doperse invloeden de betekenis van de kinderdoop zou worden ondermijnd. Als de doop was bediend door iemand die ook maar enige kerkelijke roeping of bediening had, moest de doop worden erkend en mocht ze niet worden herhaald. Toen in 1578 in de synode van Dordrecht de vraag werd gesteld of de doop die door een privé persoon of door een ouderling was bediend, in waarde moest worden gehouden, was het antwoord: als de ouderling de doop bediend had op verzoek van de gemeente of van een deel van de gemeente, behoort de doop niet herhaald te worden, omdat toch ook de ouderling enige vorm van roeping heeft. Overigens voegde men eraan toe dat dit voorbeeld geen navolging verdient! Ook de doop die bediend is door rondzwervende priesters behoort niet herhaald te worden, zo besliste men in Middelburg 1581: zij hebben immers een roeping van de Roomse kerk en kunnen niet geheel voor privé personen gehouden worden. Datzelfde geldt van de doop door Mennisten bediend, of zelfs door een geëxcommuniceerde dienaar (dus een predikant die in de ban is gedaan) 'zo hij enige regelmatige beroeping van enige vergadering heeft' (Dordrecht 1618/1619). Dr. A. Th. van Deursen vertelt in zijn prachtige boek 'Bavianen en Slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt' van een ander bezwaar tegen herdoop. In 1621 krijgt de kerkenraad van Berkel en Rodenrijs het verzoek van enkele zigeuners om de doop aan hun kinderen te bedienen. De vraag werd uiteindelijk voorgelegd aan de particuliere (=provinciale) synode van Zuid-Holland. Deze adviseerde het verzoek af te wijzen. Ze waren toch niet van plan hun kinderen op te kweken in een godzalig leven en in de zuivere leer, men verdacht de zigeuners ervan dat het hen meer om de geschenken van de doopgetuigen begonnen was. Ze zagen er soms niet tegen op hun kinderen vier, vijf maal achtereen in verschillende dorpen te laten dopen. Ik noem deze voorbeelden uit vroeger eeuwen alleen om te laten zien hoe in die tijd met zulke vragen werd gehandeld. Het spreekt vanzelf dat de voorgelegde situatie met betrekking tot het adoptie-kind daarmee op geen enkele wijze te vergelijken is. Doop onder voorbehoud? Tenslotte nog iets over de vraag of de doop 'onder voorbehoud' kan worden bediend. Deze uitdrukking doet mij direct denken aan Rome. Op 3 januari 1964 werd prinses Irene door kardinaal Alfrink in de Rooms Katholieke Kerk opgenomen. In verband met de noodzakelijke geheimhouding had men geen navraag kunnen doen of de doop in de Nederlandse Hervormde Kerk wettig was bediend, en daarom geschiedde de opname 'door de positieve belijdenis van het geloof verbonden met een voorwaardelijk toegediende doop'. Zo schreef kardinaal Alfrink in een brief aan de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk. De synode had bezwaar gemaakt dat aan de prinses bij haar toetreding 'de Heilige Doop is toegediend, ondanks het feit, dat zij deze doop in de Kerk van de Reformatie reeds als kind had ontvangen'. De voorwaardelijk toegediende doop werd door de protestanten in ons land als een herdoop ervaren. Over deze zaak werden gesprekken op gang gebracht die hebben geleid (in 1966) tot een wederzijdse dooperkenning. Wie in de Rooms-Katholieke Kerk is gedoopt zal bij overkomst naar de hervormde kerk niet opnieuw de doop ontvangen, en dat gebeurt ook omgekeerd niet. Ik kan geen argument bedenken voor 'dopen onder voorbehoud'. Als het kind reeds gedoopt was, hoeft de doop niet herhaald te worden, als het kind niet was gedoopt (of als wij niet weten dat het gedoopt was) mag het de doop ontvangen. De heilige doop is een teken en zegel tot versterking van ons geloof, geen magisch teken moet worden afgeschermd.

Data

Grootte 6.27 MB
Downloads 924
Aangemaakt 19-08-2013
Gewijzigd 18-02-2018

Download